Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En zij zeggen niet in hun hart: Laat ons nu den HEERE, onzen God, vrezen, Die den regen geeft, zo [48]vroegen regen als spaden regen, [49]op Zijn tijd; [Die] ons de [50]weken, de gezette tijden van den oogst, bewaart. 48. Zie Deut.11:14. 49. Zie Ps.1:3. 50. Hierdoor verstaan sommigen elk zevende jaar, waarin zij het land moesten laten rusten en onbebouwd laten, in welke jaren God hun een zonderlingen zegen beloofd had. Zie Lev.25:4, enz. en Lev.5:20, enz. Anders: de gezette, of verordineerde weken van den oogst, zie Lev.26:5,10. Anders: de eedzweringen der gezette tijden.